Stel dat een VOF of een van de vennoten failliet gaat. Bij wie kan een werknemer dan aankloppen voor zijn salaris? Bij de VOF of kan hij ook de vennoten in privé aanspreken? En wat is de rang van de vordering? De Hoge Raad heeft zich in een zeer recente uitspraak uitgelaten over een aantal vragen in de verhouding tussen een VOF en een werknemer.

Wat verstaan we onder een VOF?

Een vennootschap onder firma – VOF – is, kort gesteld, een organisatievorm waarbij meerdere personen onder gezamenlijke naam handelen. De vennoten zijn en blijven hoofdelijk verbonden voor de verplichtingen van de VOF. De VOF heeft wel een afgescheiden vermogen, maar is geen rechtspersoon.

Zijn de vennoten werkgever? En is naast hen de VOF zelf als afzonderlijke werkgever te beschouwen?

De Hoge Raad geeft aan dat als een werknemer in dienst treedt bij een VOF een arbeidsovereenkomst met de gezamenlijke vennoten wordt gesloten. Laatstgenoemden zijn dus samen de werkgever, maar apart van elkaar dus niet. De VOF zelf kan daarom dus niet als een zelfstandige werkgever worden beschouwd.

Een werknemer kan zijn vorderingen uit de arbeidsovereenkomst geldend maken tegen zowel de gezamenlijke vennoten – het afgescheiden vermogen van de VOF- als tegen elke individuele vennoot. In het laatste geval dus ook op het privé-vermogen van de vennoten.

Wat is de rang van de vordering van de werknemer op een insolvente vennoot van een VOF

Vervolgens kwam de vraag aan de orde over wat de rang – oftewel de preferentie - van de vordering van de werknemer van de VOF is in het geval van een insolventie (in dit geval een toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen ‘WSNP’) van een van de vennoten. De vorderingen van een werknemer op zijn werkgever kennen namelijk wettelijk gezien een vrij hoge rang (‘preferentie’). In geval van faillissement van een werkgever, staat een vordering van een werknemer hoger gerangschikt dan bijvoorbeeld leveranciers.

De Hoge Raad heeft in dezelfde uitspraak bepaald dat hij geen reden ziet om een verschil qua rang te maken als de vordering van de werknemer wordt ingesteld tegen de gezamenlijke vennoten, dan wel tegen een individuele vennoot.

Oftewel: ook als een individuele vennoot wordt aangesproken door een werknemer in geval van faillissement van de VOF, kent die vordering dezelfde rang.

Zijn boedelvorderingen op de VOF vanwege de opzegging van de arbeidsovereenkomst tevens boedelvorderingen op de vennoten?

Boedelvorderingen zijn vorderingen op een failliet die zijn ontstaan na faillissement. Dergelijke schulden moeten eerst worden voldaan vóór de schulden die zijn ontstaan voor faillissement (‘faillissementsvorderingen’). Boedelvorderingen kunnen onder meer ontstaan door wetsduiding. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de vorderingen van de werknemer op zijn failliete werkgever.

De Faillissementswet bepaalt dat het loon vanaf de faillietverklaring een boedelschuld is. Gezien de opmerking hiervoor over de rang van de faillissementsvordering, stelt de Hoge Raad dat deze vordering niet alleen in het faillissement van de VOF een boedelvordering is, maar ook in het faillissement van de individuele vennoot. Hierbij geldt wel dat dit geldt voor zover die vordering betrekking heeft op de periode na het ingaan van het faillissement van de individuele vennoot.

Tot slot heeft de Hoge Raad op verzoek van de rechtbank geantwoord dat het voor het antwoord op de voornoemde vragen niet uitmaakt of het de werknemer zelf is die de vordering indient in het faillissement, of het UWV die namens de werknemer optreedt (gesubrogeerd).

Heeft u vragen over een VOF en/of faillissementen daarvan?

De regelgeving omtrent de VOF staat opgenomen in het wetboek van koophandel. Deze wet dateert uit 1838. Ondanks deze respectabele leeftijd blijken er nog steeds vragen over de uitleg op te komen. Heeft u vragen, aarzel niet om contact op te nemen met mij of een van mijn insolventierechtcollega’s.