Een vriend in nood wordt geholpen met een lening. Nu het een vriendendienst betreft, worden de voorwaarden waaronder wordt uitgeleend, zoals zo vaak, niet duidelijk op papier gezet. De bedoeling van partijen is, zoals zo vaak, dat de lener het geld pas moet terugbetalen als hij daartoe in staat is.

Wanneer terugbetalen?

Als dit wordt uitgelegd naar de hoofdregel (art. 150 Rv) van het recht, dan moet de uitlener bewijzen dàt de lenende vriend inderdaad in staat is de lening terug te betalen.

Een oud wetsartikel kan uitkomst bieden (artikel 7A:1798 BW).

“Indien men is overeengekomen dat hij die een goed ter leen heeft ontvangen dit zal terug geven, wanneer hij daartoe in staat zal zijn, zal de regter, naar gelang der omstandigheden, den tijd der teruggave bepalen.”

Met toepassing van dit artikel hoeft de uitlener niet aan te tonen dat de schuldenaar geld heeft. De rechter is in dat geval verplicht om het tijdstip van de teruggave te bepalen.

Wanneer kan de rechter bepalen wanneer een lening moet worden terugbetaald?

In een recent arrest van de Hoge Raad was de vraag aan de orde wanneer dit artikel precies van toepassing is. Meer in het bijzonder ging het om de vraag of dit ook van toepassing was bij een lening onder een opschortende voorwaarde dan wel alleen bij een opschortende tijdsbepaling.

Wat is een opschortende voorwaarde?

Bij een opschortende voorwaarde is sprake van onzekerheid óf de verbintenis haar werking krijgt. Bijvoorbeeld: als niet tijdig wordt afgenomen, is een boete verschuldigd.

Wat is een opschortende tijdsbepaling?

Bij een opschortende tijdsbepaling staat vast dat de verbintenis moet worden nagekomen, alleen is nog onduidelijk wanneer dit moet geschieden.

Casus

Iemand maakte € 10.000 over naar haar partner. De relatie gaat uit. Zij vordert haar geld terug stellende dat hij dit heeft geleend en dat hij heeft toegezegd dit bedrag terug te betalen wanneer hij daartoe in staat. De ex stelt dat dat sprake was van een schenking en dat hij het slechts zou terugbetalen als hij daartoe in staat was.

Het Gerechtshof oordeelt dat de vrouw moet aantonen dat haar ex in staat is terug te betalen en dat zij hier niet in geslaagd is. De vrouw gaat naar de Hoge Raad en stelt dat het hof de voorwaarde voor terugbetaling als een tijdsbepaling had moeten zien en ex art. 7A:1798 BW het tijdstip van terugbetaling had moeten bepalen.

De Hoge Raad gaat hier niet in mee en stelt dat het artikel alleen ziet op een opschortende tijdsbepaling en dat hier alleen sprake is van een opschortende voorwaarde. De vrouw heeft niet kunnen aantonen dat inderdaad overeengekomen was dat haar ex zou terugbetalen wanneer hij daartoe in staat was.

Conclusie

Het is van groot belang bij de formulering van de opschortende bepaling of het gaat om een tijdsbepaling van het in staat zijn tot terugbetalen of om een algemene opschortende voorwaarde. Bij een opschortende tijdsbepaling kan de schuldeiser volstaan met het op grond van de overeenkomst opeisen van de lening of aan de rechter vragen of hij een datum hiervoor bepaalt. Bij een reguliere opschortende voorwaarde zal de uitlener moeten stellen en desnoods bewijzen dat de lener in staat is om zijn teruggaveplicht na te komen.

Vragen?

Mocht u ooit een vriend of familielid uit de brand helpen, maak dan goede afspraken hierover. Leg vast dat hij terug moet betalen wanneer hij daartoe in staat is. Hiervoor ziet u welke discussies kunnen ontstaan. Behoeft u de gelden niet terug? Schenk het dan. Dit kan ook achteraf. Wel zo duidelijk voor alle betrokken. Heeft u vragen, aarzel niet om contact op te nemen met mij of met een van mijn collega’s van de sectie Insolventierecht.