Al maandenlang heerst er onzekerheid in de rechtspraak en advocatuur over de manier van berekenen van kinderalimentatie. Volgens de alimentatierichtlijnen van de daarvoor aangewezen Expertgroep moeten de tegemoetkomingen van de overheid die (alleenstaande) ouders krijgen in mindering worden gebracht op de behoefte van een kind en wordt daarna pas bepaald welk aandeel in de resterende kosten ieder van de ouders moet betalen.

De ouder bij wie het kind niet woont moet zijn/haar aandeel deels aan de hoofdverzorgende ouder betalen en neemt (in de meeste gevallen) het andere deel voor zijn/haar rekening door de zorg voor de kinderen gedeeltelijk op zich te nemen. Dit laatste wordt in aanmerking genomen door op het eigen aandeel van de betreffende ouder een zorgkorting in mindering te brengen. De zorgkorting wordt volgens de geldende richtlijn berekend over de behoefte van het kind minus het kindgebonden budget (en alleenstaande ouderkop) die door de andere ouder wordt ontvangen.

Als de hoofdverzorgende ouder een groot kindgebonden budget, eventueel ook nog verhoogd met de alleenstaande ouderkop, ontvangt, kan dit betekenen dat er een zeer lage of zelfs geen bijdrage meer wordt opgelegd aan de andere ouder. Voor de hoofdverzorgende ouder kan dit als zeer onrechtvaardig worden ervaren, omdat de andere ouder dan geen of veel minder financiële verantwoordelijkheid lijkt te dragen. Voor de andere ouder kan het onrechtvaardig voelen dat de zorgkorting wordt berekend over de lagere behoefte, terwijl het kindgebonden budget dat de andere ouder ontvangt niet mede aan hem/haar toekomt en de kinderen dus feitelijk voor hem/haar niet minder kosten.

Zowel in de rechtspraak als in de advocatuur werd de uitwerking van de hierboven omschreven aanbeveling van de Expertgroep als onlogisch en zelfs in strijd met de wet gezien. De wet bepaalt immers dat beide ouders in de kosten van opvoeding en verzorging van hun minderjarige kinderen moeten voorzien. Bovendien is de hoogte van de tegemoetkoming afhankelijk van het inkomen en de leefsituatie van de hoofdverzorgende ouder, zodat het bedrag waarop deze recht heeft kan wisselen. Als er minder kindgebonden budget wordt ontvangen, dan is dat direct van invloed op het besteedbaar inkomen van de hoofdverzorgende ouder. De rechtbank Den Haag is dan ook kort na de invoering van de richtlijn in diverse beschikkingen afgeweken van de aanbeveling. De onrust over de kwestie heeft er toe geleid dat het gerechtshof Den Haag aan de Hoge Raad heeft gevraagd hoe met het kindgebonden budget (en de alleenstaande ouderkop) moet worden omgegaan in zaken die gaan over kinderalimentatie.

Wat zegt de Hoge Raad er over?

De Hoge Raad heeft vandaag, 9 oktober 2015, antwoord gegeven op de door het hof Den Haag gestelde prejudiciële vragen. De Hoge Raad heeft gezegd dat de tegemoetkomingen van de overheid aan (alleenstaande) ouders moeten worden gezien als inkomen bij die ouder. De Hoge Raad heeft dan ook aangegeven dat het gehele kindgebonden budget dat door de hoofdverzorgende ouder wordt ontvangen, dus inclusief de alleenstaande ouderkop, moet worden meegenomen bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. De Hoge Raad heeft hiermee expliciet afstand genomen van de aanbeveling van de Expertgroep om het kindgebonden budget in mindering te brengen op de behoefte van de kinderen.

Hoe nu verder?

De uitspraak van de Hoge Raad schept in ieder geval voor toekomstige zaken en nog lopende procedures (enige) duidelijkheid. Wel is het zuur voor de hoofdverzorgende ouders van wie de zaak al eerder is behandeld en is beoordeeld naar de aanbeveling van de Expertgroep. Anderzijds is het voor de ouders bij wie de kinderen niet hun hoofdverblijf hebben een “meevaller” als hun zaak al helemaal afgerond is volgens de aanbeveling. De kans is namelijk groot dat de uitspraak van de Hoge Raad niet zal gelden als een wijzigingsgrond om de alimentatie weer aan de rechter voor te leggen.

Conclusie

Na een roerige periode in het familierecht is nu helderheid verschaft over wat er moet met het kindgebonden budget. In feite is wat de Hoge Raad zegt gelijk aan de eerdere aanbeveling van de Expertgroep, van voor 1 januari 2013. De Expertgroep zal de aanbeveling moeten gaan aanpassen, rechters zullen weer eenduidig kunnen rechtspreken en advocaten weten weer wat zij hun cliënt kunnen adviseren. Maar voor de mensen van wie de procedure in de roerige tijden tussen 1 januari 2013 en vandaag is behandeld is het op zijn zachtst gezegd bijzonder vervelend dat de verandering in de aanbeveling zoveel stof heeft doen opwaaien.

Oorspronkelijke auteur: Myrna van Wijk (sinds 1 januari 2017 niet meer werkzaam bij RWV Advocaten)