Het gebeurt niet vaak, maar de uitspraak van een faillissement kan vernietigd worden na verzet van een belanghebbende of een schuldeiser. Zij dienen dan aannemelijk te maken dat sprake is van misbruik van faillissementsrecht. Dit misbruik kan bijvoorbeeld zien op het oneigenlijk gebruik maken van het feit dat de meeste arbeidsrechtelijke wetgeving in faillissement niet geldt. Onlangs heeft de Rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) zo’n bijzondere uitspraak gewezen. 

Onderneming dient faillissementsaanvraag in

Een onderneming en zijn werknemer waren in onderhandeling over beëindiging van het dienstverband. De werknemer, titulair directeur bij de onderneming, was ziek. De onderhandelingen zijn eind maart 2024 mislukt, waarna door de bestuurder/aandeelhouder van de onderneming besloten is het faillissement aan te vragen van de onderneming. De rechtbank heeft vervolgens het faillissement uitgesproken. 

Poging doorstart na faillissementsaanvraag

De bestuurder/aandeelhouder gaf na het faillissement aan dat hij een doorstart wilde maken. In dat kader heeft hij aan alle medewerkers, met uitzondering van de titulair directeur, toezeggingen gedaan. Onder meer schreef hij aan een medewerker “[….]Ik heb geprobeerd aan te geven dat wij een financieel gezonde organisatie zijn die absoluut wil doorstarten met de onderneming en haar medewerkers. Inhoudelijk betekent dat voortzetting van de condities die in jouw contract zijn overeengekomen en normale doorbetaling van je salaris. [….]”

Verzoek vernietiging faillissement door werknemer

De titulair directeur heeft vervolgens een verzoek ingediend om het faillissement te vernietigen. Vlak voor de mondelinge behandeling van het verzet tegen de faillietverklaring heeft de bestuurder/aandeelhouder aan de curator laten weten geen interesse meer te hebben in een doorstart. 

Misbruik van faillissementsrecht

Wanneer het recht om faillissement aan te vragen op oneigenlijke wijze wordt benut, kan er sprake zijn van misbruik van het faillissementsrecht. Als dit wordt vastgesteld, zal de rechter het uitgesproken faillissement "terugdraaien". Maar wanneer is er precies sprake van misbruik van het faillissementsrecht? 

Mogelijke indicaties voor  misbruik zijn onder meer:

  • Onderneming vraagt eigen faillissement aan
  • Financiële problemen door een overschot aan personeel
  • Faillissementsaanvraag na geweigerde ontslagvergunningen
  • Klaarliggend doorstartplan bij faillissement
  • Voortzetting van activiteiten door dezelfde bestuurders in andere entiteiten
  • Interesse in een afgeslankte overname

Uitspraak rechtbank: Vernietiging faillissementsaanvraag na verzet

De rechtbank buigt zich over de zaak en beoordeelt de situatie.

Beoordeling financiële situatie

Het gros van de crediteuren heeft betrekking op concernschulden. Er was op de datum van het faillissement voldoende banksaldo beschikbaar om de externe crediteuren te voldoen. Weliswaar is er onvoldoende om de interne crediteuren te voldoen, echter staan daar voldoende (harde vorderingen op) debiteuren tegenover en kan met de inning van deze debiteuren ook deze groep crediteuren worden voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank verkeert de onderneming dan ook niet in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. Dat de onderneming, zoals door haar is aangevoerd reeds een aantal jaren verlieslijdend is en de curator dat in zijn verslag heeft bevestigd, maakt dat niet anders. 

Weliswaar is gebleken dat er door de holding financiële injecties aan de onderneming zijn gedaan, maar daar staan ook betalingen in de vorm van dividenduitkeringen en een management fee aan de holding tegenover. Ook zijn er jaren geweest met positieve resultaten. Zelfs als er van wordt uitgegaan dat dit vooral het gevolg is geweest van corona-steunmaatregelen, betekent dat niet zonder meer dat de onderneming verlieslijdend is: die steun was er nu juist voor om gezonde bedrijven op de been te houden toen als gevolg van corona een deel van de omzet wegviel zonder dat dat aan de onderneming was te wijten. 

Verdere overwegingen rechtbank

Daarnaast heeft te gelden dat, voor zover de onderneming wel in de toestand zou verkeren dat zij heeft opgehouden te betalen, zij, gezien voornoemde omstandigheden, misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om haar eigen faillissement aan te vragen, nu zij bij deze faillissementsaanvraag kennelijk als enig dan wel hoofdzakelijk doel heeft gehad om (gratis) van één werknemer af te komen. De uitlatingen van de bestuurder/aandeelhouder zijn maar voor één uitleg vatbaar: wij gaan door en het personeel gaat mee, met uitzondering van één persoon. Dat de belangstelling voor een doorstart intussen is ingetrokken, maakt dit niet anders. Een aanvaard aanbod leidt tot een overeenkomst, de opvatting dat zo’n aanbod gratis kan worden ingetrokken als dat om andere redenen beter uitkomt, getuigt van een zeer bedenkelijke en in ieder geval onjuiste rechtsopvatting. 

Op zich is zeer wel denkbaar dat een holding besluit met de onderneming van een dochtervennootschap te stoppen, maar dat ontslaat de betreffende vennootschap niet van haar verplichtingen het staken van de onderneming zorgvuldig te doen. Het hier getoonde toneelstuk: “wij trekken de stekker eruit en zodra de titulair directeur is ontslagen gaan we vrolijk verder” kan niet door de beugel, mede gelet op de (rechts)personele unie tussen holdings en dochter. 

De rechtbank wijst het verzet dan ook toe. Het faillissement wordt vernietigd en de faillissementskosten en het salaris van de curator worden ten laste van de onderneming gebracht. 

Matige voorbereiding

In deze casus lijkt het er sterk op dat de bestuurder/aandeelhouder ofwel niet goed heeft geluisterd naar zijn adviseurs of dat zijn adviseurs de zaak niet goed hebben voorbereid.

De informatievoorziening aan de rechtbank is onvoldoende duidelijk geweest, maar knellender nog zijn de uitingen richting het personeel met betrekking tot een mogelijke doorstart. In de rechtszaak is tevergeefs gepoogd dit te herstellen. Namens de bestuurder/aandeelhouder is aangegeven dat de uitlatingen over een financieel gezonde organisatie zien op de overige op zichzelf staande onderdelen van het concern die onder dezelfde holding vallen. 

De onderneming is financieel niet gezond, hetgeen ook zou blijken uit de jaarcijfers over 2020 tot en met 2023 en de voorlopige cijfers over 2024. Met de uitlatingen zou de bestuurder/aandeelhouder slechts willen laten weten dat de holding de werknemers niet in de steek zou laten en er werd nagedacht over herstructurering in de vorm van een doorstart. 

Dit bleek te laat en onvoldoende om de rechtbank te overtuigen. 

Hoezo geen faillissementssituatie?

Dat de uitspraken van de bestuurder/aandeelhouder in dit kader niet wijs zijn geweest, moge duidelijk zijn. Het is wel opvallend dat de rechtbank hierdoor tamelijk makkelijk tot het oordeel komt dat er geen faillissementssituatie is. Immers, uit de feiten van de casus blijkt dat er sprake is van een banksaldo van (slechts) EUR 20.000, een onbenoemde post onderhanden werk, een debiteurenpost van ruim EUR 50.000,00 en een crediteurenpositie van EUR 70.000,00. Of te wel: de crediteurenpositie zou precies gelijk zijn aan het banksaldo en het saldo openstaande debiteuren. Dit is erg mager, zeker met doorlopende (personeels)kosten. Dat de schulden voornamelijk intercompany zijn, maakt dit niet anders. Juridisch gezien heeft deze vordering een gelijke rang als andere. 

Verder meen ik dat de overweging “[….Weliswaar is gebleken dat er door de holding financiële injecties aan de onderneming zijn gedaan, maar daar staan ook betalingen in de vorm van dividenduitkeringen en een holding-fee door de onderneming aan de holding tegenover ….)” wel erg kort door de bocht is. De dividenduitkeringen dateren uit 2018 en 2019, waardoor deze mijns inziens juridisch van weinig belang meer kunnen zijn. Met betrekking tot de ‘holding-fee’ en de financiële injecties laat de uitspraak helaas onvermeld wat de hoogte over en weer is geweest en op welke momenten deze over en weer gedaan zouden zijn. 

Pyrrhusoverwinning: met alle gemaakte kosten zal de onderneming alsnog failleren

Met deze uitspraak van de rechtbank is de onderneming veroordeeld tot het betalen van EUR 15.748,15 aan faillissementskosten voor het salaris van de curator inclusief BTW en verschotten. Verder is de onderneming veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de werknemer, begroot op EUR 1.196. De onderneming zal daarnaast zelf ook de nodige juridische kosten hebben moeten maken, zij heeft immers in de procedure inhoudelijk verweer gevoerd. De hoogte hiervan is niet bekend, maar zal tenminste enige duizenden euro’s bedragen. 

Volgens de casus bedroeg het banksaldo slechts EUR 20.000. Voornoemde kosten zullen hoger zijn opgelopen. Ik vrees dan ook dat binnen enkele weken de onderneming (wederom) zal failleren. Zal dan (wederom) sprake zijn van misbruik van faillissementsrecht? 

Wat te leren? Juiste procedure faillissementsaanvraag cruciaal

De afdronk bij deze uitspraak is – zoals de rechtbank zelf nadrukkelijk ook stelt - dat een vennootschap de verplichting heeft het staken van de onderneming zorgvuldig te doen. 

Laat je door deskundige partijen bijstaan (accountant en advocaat). Laat deze duidelijke cijfers opleveren, voorzien van een duidelijke toelichting, waardoor het voor een rechter geen zoekplaatje wordt. Een toelichting is des te relevanter als de situatie ingewikkelder of onduidelijker is. Handel dus niet te overhaast en neem de tijd om een helder beeld te kunnen overbrengen. Als er plannen bestaan voor een eventuele doorstart: maak een draaiboek over welke signalen richting welke partijen op welk moment worden gedaan. Dit om te voorkomen dat uit een overhaaste of ondoordachte opmerking/verklaring een andere lezing wordt gehaald dan mogelijk bedoeld is. 

Wil je meer weten? Neem gerust contact op met mij of een van de andere insolventierecht advocaten. We helpen je graag verder.