Max Verstappen lookalike toch toegestaan in commercial van Picnic. Waar liggen de grenzen van het portretrecht?
De Rechtbank Amsterdam veroordeelde online-supermarkt Picnic in 2018 nog tot betaling van een schadevergoeding aan Max Verstappen. Picnic zou in een commercial onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van een lookalike van Verstappen. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde recentelijk echter toch anders over deze zaak. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een inbreuk of schending van het portretrecht van Verstappen, omdat het voor de kijker duidelijk zou zijn dat het niet om Verstappen zelf, maar om een lookalike van hem ging. Dit oordeel lijkt in eerste instantie niet te rijmen met de (vergelijkbare) Katja Schuurman lookalike-zaak uit 2005. In dat kader kunt u zich afvragen: waar liggen de grenzen van het portretrecht nu eigenlijk als het gaat om lookalikes?
Picnic versus Max Verstappen
Verstappen staat bekend als Formule 1-coureur, maar is daarnaast ook te zien als terugkerend personage in de commercials van supermarktketen Jumbo. Concurrent Picnic dacht slim gebruik te maken van de bekendheid van (de commercials met) Verstappen en schakelde voor haar eigen commercial een lookalike in.
Verstappen stapte met een beroep op zijn portretrecht naar de rechter. In 2018 oordeelde de Rechtbank Amsterdam dat Picnic met de commercial van Picnic inderdaad sprake was van een inbreuk op het portretrecht. Picnic werd dan ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van maar liefst € 150.000,00. Picnic liet het daar niet bij zitten en ging in hoger beroep.
Oordeel van het Gerechtshof Amsterdam: geen verwarring, wel een parodie
Het oordeel van het hof: Picnic heeft het portretrecht van Verstappen niet geschonden. Voor de kijker zou het duidelijk zijn dat het in de commercial ging om een persiflage van een Jumbo-reclame. Het hof wees daarbij onder meer op de ‘zeker niet identieke’ gelaatstrekken van de lookalike en het gebruik van een klein elektrisch bestelbusje (in plaats van een F1-racewagen).
Met het portretrecht kunnen geen nabootsingen van personen voorkomen worden als er geen twijfel over mogelijk is dat het gaat om een lookalike, zo volgt uit het oordeel van het hof. Het enkele feit dat een bekend persoon zogenaamde ‘verzilverbare populariteit’ geniet, brengt bovendien niet zonder meer met zich dat het nadoen van die persoon onrechtmatig is.
Lookalikes en portretrecht: de Katja Schuurman-zaak 15 jaar eerder
Dat een beroep op portretrecht sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het specifieke geval, blijkt uit een mogelijke vergelijking met de eerder genoemde Katja Schuurman lookalike-zaak. Schuurman had geposeerd voor de cover van de Gouden Gids. Een concurrent van de Gouden Gids had een lookalike gebruikt voor een advertentie die sterk op die cover leek. Ondanks dat de lookalike in de advertentie slechts van achteren te zien was, kwamen het kapsel, de haarkleur, het silhouet, het postuur, de houding en de hoge hakken van de lookalike overeen met die van Schuurman op de cover van de Gouden Gids.
Het was volgens de rechtbank duidelijk dat de concurrent de bedoeling had te suggereren dat de afgebeelde persoon Schuurman was. Het verweer van de concurrent, dat sprake zou zijn van een parodie, slaagde niet. De rechtbank was van oordeel dat de concurrent zich met de advertentie wilde afzetten tegen de Gouden Gids. Van humor zou geen sprake zijn.
Katja Schuurman vs. Max Verstappen: verwarring versus parodie
Maar waarom viel de Schuurman-lookalike dan onder het portretbegrip en de Verstappen-lookalike niet? Onder het betrekkelijk brede begrip dat de Hoge Raad in zijn Breekijzer-arrest heeft toegekend aan een ‘portret’, kunnen lookalikes in principe onder het portretbegrip vallen. Het gerechtshof in de Verstappen-zaak heeft echter aangenomen dat de kijker van de Picnic-commercial door heeft dat het niet Verstappen zelf is, maar een persiflage van Verstappen. Dat gold niet, althans in veel mindere mate, voor de Schuurman-zaak. In gevallen als deze kan de vraag in hoeverre sprake is van een parodie dus van grote invloed zijn op de grenzen van het portretrecht.
Naar de Hoge Raad?
De uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam lijkt in lijn te zijn met de eerdere jurisprudentie op het gebied van het portretrecht. Hoewel deze uitkomst ons als de enige juiste voorkomt, heeft Verstappen nog de mogelijkheid om tegen de uitspraak in cassatie te gaan. De race tussen Verstappen en Picnic is met deze uitspraak misschien dus nog niet gelopen.
Advies over intellectuele eigendom en/of hulp bij het gebruik van portretten?
Neem dan gerust vrijblijvend contact op met ons. Wij zijn u graag van dienst.