Het faillissement van de aluminiumsmelter Zalco uit Vlissingen heeft in de afgelopen jaren geleid tot veel juridische gevechten. In deze procedure draaide het debat om bestanddeelvorming en natrekking en wie uiteindelijk het aluminium toekomt. De eigenaar van de oven of de rechthebbende op het aluminium zelf? Op 13 november 2020 heeft de Hoge Raad een uitspraak gewezen die ook buiten faillissementen om relevant is en waar we van kunnen leren.

Betekenis bestanddeelvorming en natrekking

Laat ik beginnen met het uitleggen van de betekenis van bestanddeelvorming en natrekking

Bestanddeelvorming ziet op de vraag wanneer een onderdeel opgaat in een geheel. Ter illustratie: een tandwiel dat wordt opgenomen in een fiets is een helder voorbeeld.

Natrekking ziet op de vraag wanneer een onderdeel van een gebouw onderdeel van het gebouw zelf wordt. Denk hier bijvoorbeeld aan een ingemetselde trap.

Het begrip bestanddeel is als volgt in de wet opgenomen:

  1. Al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, is bestanddeel van die zaak.
  2. Een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, wordt bestanddeel van de hoofdzaak.

De wet bepaalt verder:
Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen.

    Vloeibaar aluminium stolt indien niet verhit

    De feiten in de Zalco zaken waren niet alledaags te noemen. De onderneming maakte door middel van electrolyse uit grondstoffen aluminium. Dit gebeurde in ovens. Ten tijde van het faillissement was de fabriek nog werkzaam. Na faillissement hebben de curatoren het productieproces stilgelegd. Het gevolg was dat het vloeibare aluminium wat nog in de ovens aanwezig was, stolde. Dit was het begin van een hoogoplopende discussie tussen de grondstofleverancier (Glencore) en de koper van het aluminium van de eigenaar van de fabriek (UTB). Glencore stelde dat zij een pandrecht had op het aluminium. UTB stelde dat het aluminium bestanddeel is geworden van de ovens, dat de ovens waren nagetrokken door het fabrieksgebouw en dat daarmee het pandrecht teniet was gegaan. UTB stelde eigenaar te zijn.

    Wie komt het aluminium toe: de eigenaar van de oven of de rechthebbende op het aluminium zelf

    De Hoge Raad geeft UTB gelijk. Hij volgt niet de stelling van Glencore dat er geen materiële verbinding zou zijn tussen het aluminium en de ovens. Glencore stelde dat het aluminium weliswaar gestold was, maar feitelijk los in de oven zou zitten.

    De Hoge Raad stelt allereest dat een zaak als bestanddeel kan worden aangemerkt als zij met de hoofdzaak fysiek is verbonden. Hieraan doet niet af dat het aluminium alleen met hak- en breekwerk uit de ovens kan worden verwijderd. Uitgaande van de stellingen van Glencore, indien juist, is denkbaar dat het hak- en breekwerk slechts nodig is om het in de ovens aanwezige aluminium te bereiken en daaruit te verwijderen.

    Sprake van hechte ideële of hechte materiele band

    Daarop gaat de Hoge Raad verder op de zaak in en wel op de in de literatuur al eerder aangestipte mogelijkheden van een hechte ideële band wegens verkeersopvattingen of van een hechte materiële band. De Hoge Raad bevestigt dat een van de twee criteria voldoende is.

    Om het begrip ideëel te illustreren: een bekend voorbeeld is een fietsbel op een fiets. Deze is weliswaar makkelijk en meestal zonder schade te verwijderen van de fiets, maar deze maakt naar in het handelsverkeer gebruikelijk onderdeel uit van een fiets (NB: ik doel hierbij op een gewone stadsfiets en geen racefiets!)

    In deze casus draait het om de hechte materiele band. De Hoge Raad beoordeelt daarom of er sprake is van ‘beschadiging van betekenis’. De Hoge Raad oordeelt dat deze vraag slechts ziet op fysieke gevolgen van de scheiding tussen de zaken en niet zozeer vermogensrechtelijke gevolgen. In zijn woorden: ‘Met de situatie dat de fysieke gevolgen van afscheiding van betekenis zijn, moet redelijkerwijs worden gelijkgesteld de situatie waarin afscheiding zonder fysieke gevolgen van betekenis weliswaar technisch mogelijk is, maar daarmee in verhouding tot de waarde van de zaken onevenredig veel inspanningen of kosten zijn gemoeid.

    Wat kunnen we leren van de uitspraak in het faillissement van Zalco?

    Deze zaak was zo specifiek dat deze niet vaak zal voorkomen. Dit geconstateerd hebbende, valt wel degelijk het nodige uit deze kwestie af te leiden. Een zaak die niet naar verkeersopvattingen deel uitmaakt van een geheel (en bij natrekking van een gebouw) zal niet zo heel snel een bestanddeel van het geheel worden. Slechts als scheiding technisch mogelijk is, maar in verhouding tot de waarde van de zaken onevenredig veel inspanningen of kosten nodig zijn, wordt een dergelijk onderdeel een bestanddeel in de zin van de wet.

    Meer weten over bestanddeelvorming en natrekking of over de afwikkeling van een faillissement?

    Neem gerust contact op met mij of een van de overige insolventierechtadvocaten van RWV.