Aan de rechter-commissaris komen ruime bevoegdheden toe in faillissement, waaronder de bevoegdheid om getuigen, failliet evenals bestuurders en commissarissen van de failliete vennootschap, te horen. Kan de rechter-commissaris deze bevoegdheden misbruiken? En dient de rechter-commissaris te motiveren waarom hij overgaat tot het bevelen van een getuigenverhoor?

Bevel tot getuigenverhoor is bevoegdheid van rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft in een faillissement een ruime bevoegdheid om getuigen te horen ter opheldering van alle omstandigheden die het faillissement betreffen (conform artikel 66 Faillissementswet). De wet bepaalt bovendien dat failliet – evenals bestuurders en commissarissen van de failliete vennootschap – verplicht is voor de rechter-commissaris te verschijnen en aan de rechter-commissaris alle inlichtingen te verstrekken, zo vaak als hij daartoe wordt opgeroepen (artikel 105 in verbinding met artikel 106 Faillissementswet). Deze bevoegdheden komen aan de rechter-commissaris zelf toe (dus de rechter-commissaris kan op eigen initiatief van deze bevoegdheden gebruik maken), maar de rechter-commissaris kan ook op verzoek van derden van deze bevoegdheden gebruik maken.

Wanneer misbruikt de rechter-commissaris deze bevoegdheid?

In de onderhavige kwestie rees de vraag of de rechter-commissaris zijn hiervoor genoemde bevoegdheden tot het bevelen van getuigenverhoren kan misbruiken. De Hoge Raad overweegt (met verwijzing naar artikel 3:13 lid 2 Burgerlijk Wetboek dat op grond van artikel 3:15 Burgerlijk Wetboek van toepassing is op het faillissementsrecht) dat deze ruime bevoegdheden onder meer kunnen worden misbruikt door deze uit te oefenen met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheden zijn verleend.

De Hoge Raad heeft reeds in 1983 geconcludeerd dat misbruik van bevoegdheid door een rechter-commissaris met name geldt indien het doel van het verhoor is gelegen in het vergaren van gegevens ten behoeve van een civiele procedure tegen failliet of een bestuurder of commissaris van failliet (HR 30 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4655, NJ 1984/183). Het voorlopig getuigenverhoor (als bedoeld in artikel 186 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) of het getuigenverhoor (als bedoeld in artikel 166 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) is voor dit laatste doel de aangewezen weg in verband met de rechten en waarborgen die daaraan voor de te horen getuigen zijn verbonden, aldus de Hoge Raad.

In deze zaak overweegt de Hoge Raad dat het doel van artikel 66 Faillissementswet is opheldering te verkrijgen over alle omstandigheden die het faillissement betreffen. Artikel 105 Faillissementswet heeft een daarmee overeenstemmend doel. De Hoge Raad concludeert aldus dat dit betekent dat sprake kan zijn van misbruik van de onderhavige bevoegdheden van de rechter-commissaris als zodanig indien deze worden aangewend voor een ander doel dan het verkrijgen van de bedoelde opheldering.

Dient de rechter-commissaris te motiveren waarom hij overgaat tot het bevelen van een getuigenverhoor?

De Hoge Raad overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de rechter-commissaris, mede gelet op zijn ruime bevoegdheid en het doel van het verhoor, geen motiveringsplicht heeft. Bovendien hoeft de rechter-commissaris niet vooraf kenbaar te maken welke onderwerpen hij wil bespreken en welke vragen hij overweegt te stellen. Bovendien staat het de rechter-commissaris vrij een verhoor te gelasten indien hij daarvan in een eerder stadium had afgezien.

Het voorgaande laat, aldus de Hoge Raad, evenwel onverlet dat er zich wel bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die meebrengen dat de rechter-commissaris wel dient te motiveren waarom hij overgaat tot het houden van een verhoor. Van zodanige bijzondere omstandigheden was in deze zaak volgens de Hoge Raad sprake nu:

  1. de staat van faillissement al geruime tijd voortduurt
  2. met de curator een minnelijke regeling tegen finale kwijting is getroffen
  3. de rechter-commissaris eerder had laten weten van een verhoor af te zien en had besloten het faillissement af te wikkelen.

Deze omstandigheden vereisen, aldus de Hoge Raad, mede in het licht van het in deze zaak vaststaande feit dat het verhoor is verzocht met het oog op aansprakelijkstelling dat de rechter enig inzicht geeft in de aanleiding voor en het doel van het verhoor.

Het onderhavige arrest laat dus zien dat de bevoegdheden van een rechter-commissaris in faillissement ruim zijn, maar toch ook begrensd.