Mag een (inningsbevoegde) pandhouder het faillissement van de debiteur van de verpande vordering aanvragen? Of mag alleen de pandgever dit doen?

Een pandrecht, wat is dat ook alweer?

Het pandrecht is een zekerheidsrecht dat gevestigd kan worden op roerende zaken alsook op vorderingen die uw debiteur op anderen heeft. Het pandrecht heeft twee grote voordelen.

  1.  Allereerst komt u een recht van parate executie toe: u heeft bijvoorbeeld een pandrecht verkregen op een auto en uw vordering blijft onbetaald. U heeft dan het recht de auto te verkopen en uit de opbrengst uw vordering te voldoen.
  2. Ten tweede bent u bij een faillissement van uw debiteur separatist: normaal gesproken zou de auto waar u een pandrecht op verkreeg in de failliete boedel vallen. Met een pandrecht kunt u de auto echter uit het faillissement halen en alsnog verkopen ter voldoening van uw vordering.

De casus

Ter zekerheid van de vordering die uw financier op u heeft, verpandt u de vorderingen die u op derden heeft aan deze financier. Deze financier is pandhouder en u bent pandgever. Indien u vervolgens uw verplichtingen naar uw financier (en tevens pandhouder) niet nakomt, kan de financier haar pandrecht uitwinnen. Uw financier heeft als pandhouder mededeling van het pandrecht gedaan aan uw debiteuren, welke vorderingen u heeft verpand. U bent alsdan niet langer bevoegd betaling te vorderen van deze debiteuren: de pandhouder is inningsbevoegd. Uw financier klopt aan bij de debiteur van de verpande vordering. Uw debiteur betaalt eveneens niet. Welke bevoegdheden heeft de pandhouder om de vordering op de debiteur van de verpande vordering uit te winnen? 

Bevoegdheden tot voldoening vordering

U kunt als rechthebbende (en dus schuldeiser) uw vordering op verschillende wijzen voldaan krijgen:

  • u kunt eventuele door uw debiteur verstrekte zekerheidsrechten uitwinnen
  • u kunt beslag leggen
  • u kunt het faillissement van de debiteur van de vordering aanvragen.

De vraag is of de pandhouder deze bevoegdheden ook heeft. De pandhouder is immers niet de rechthebbende van de vordering op de debiteur is, maar slechts de inningsbevoegde. 

Pandhouder mag zekerheidsrechten uitwinnen

Hoewel de wet geen bevoegdheid toekent aan de pandhouder om de zekerheidsrechten uit te oefenen die verbonden zijn aan de vordering van de pandgever op zijn debiteur, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de pandhouder daartoe wel bevoegd is. De Hoge Raad koppelt het uitoefenen van zekerheidsrechten door de pandhouder aan de inningsbevoegdheid van deze pandhouder.

Pandhouder mag beslag leggen

De Hoge Raad heeft nog geen oordeel gegeven over de vraag of de pandhouder als inningsbevoegde van de vordering die de pandgever op zijn debiteur heeft, ook beslag kan leggen op goederen van die debiteur. In de praktijk gebeurt het echter wel en ook in de literatuur wordt geaccepteerd dat de pandhouder als inningsbevoegde ook beslag kan leggen. De gedachte hierachter is dat de bevoegdheid om zekerheidsrechten uit te oefenen, en dus ook om beslag te leggen ter zekerheid voor de voldoening van de vordering, dient te liggen bij de partij die materieel gezien belang heeft bij het uitoefenen van deze rechten. Nu niet de pandgever, maar de pandhouder inningsbevoegd is in deze casus, dient ook de pandhouder beslag te kunnen leggen op goederen van de debiteur. 

Pandhouder is geen schuldeiser en mag derhalve niet het faillissement aanvragen

Het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde recent dat de pandhouder evenwel niet het faillissement van de debiteur van de verpande vordering kan aanvragen, omdat hij geen schuldeiser van deze debiteur is en deze bevoegdheid ook niet uit het pandrecht volgt. Het Hof overweegt dat de pandgever schuldeiser is en blijft, ondanks het feit dat na mededeling van de verpanding de pandhouder inningsbevoegd is. De pandhouder is immers inningsbevoegd met betrekking tot een vordering die toebehoort aan de pandgever/schuldeiser, maar heeft geen vorderingsrecht op de debiteur van die verpande vordering. 

Uitspraak van het Hof: pandhouder mag geen faillissement aanvragen

In de wet (artikel 3:246 lid 1 en 2 BW) wordt bepaald welke (schuldeisers)bevoegdheden aan de pandhouder toekomen. De bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement van de debiteur van de verpande vordering behoort niet tot die bevoegdheden. Volgens het Hof betreft dit een bewuste keuze van de wetgever met als beweegreden dat dergelijke bevoegdheden bij de pandgever moeten blijven nu deze zijn rechten en belangen vergaand treffen en de pandhouder alleen in het verpande is geïnteresseerd voor zover dit tot zekerheid van zijn vordering strekt. De bevoegdheid tot het aanvragen van het faillissement van de debiteur van de verpande vordering blijft aldus volgens het Hof bij de pandgever/schuldeiser. 

Eens of oneens?

In de literatuur gaan stemmen op dat het Hof te kortzichtig zou zijn geweest in haar oordeel en zijn van mening dat de pandhouder als inningsbevoegde wel het faillissement van de debiteur van de verpande vordering zou mogen aanvragen. Zo gaan er wel degelijk bevoegdheden die samenhangen met de inning van de vordering over op de pandhouder, kan de pandhouder wel beslag leggen op afzonderlijke vermogensbestanddelen van de debiteur en op die wijze verhaal nemen (waarom dan niet op alle vermogensbestanddelen van de debiteur door middel van een faillissementsaanvraag?) en kan de pandhouder zijn vordering op de debiteur wel indienen bij de curator in het faillissement terwijl hij het faillissement niet zou mogen aanvragen.

Het laatste woord zal hierover dan ook nog niet zijn gezegd en geschreven, maar vooralsnog zal een verzoek van een pandhouder tot faillietverklaring van een debiteur van een verpande vordering dienen te worden afgewezen.

Meer weten over pandrecht?

Heeft u vragen over financieringen en over het vestigen en/of uitwinnen van zekerheden? Neem contact met mij op of met een van mijn collega’s van ondernemingsrecht.